zondag 22 april 2012

BOEKEN (Vpro) filosoof Jan-Hendrik Bakker over ‘Grond’ & Onderzoeker Rob Bijlsma met ‘Mijn Roofvogels’.

Filosoof en auteur Jan-Hendrik Bakker schreef met Grond een boek met filosofische bespiegelingen over grond en de menselijke beleving daarvan. Hij deelt de lezer mee hoe filosofen, kunstenaars en schrijvers uit het verleden hebben gedacht en geschreven over grond, en geeft ook een eigen oordeel over de huidige stand van de wereld, die volgens Bakker in crisis verkeert.

Grond gaat over aards denken. Over de menselijke beleving van grond. Het boek is ontstaan uit ergernis. Bakker signaleert dat (binnen-)steden steeds meer monoculturen, dus gebieden met één enkele functie, aan het worden zijn. Er kan alleen nog maar gewinkeld of gerecreëerd worden, voor groen of wonen is geen ruimte meer. Ondertussen breidt de woonfunctie van de stad zich steeds meer naar buiten toe uit, daar ook natuur inpikkend. In de steden moet volgens Bakker de grond zo economisch mogelijk vermarkt worden. Stedenbouwkundigen, architecten en bestuurders werken daaraan mee, en verliezen daarbij de menselijke maat en een écht wenselijke indeling van de stad uit het oog. Volgens bakker staat die nuttigheidsvraag een bredere kijk op wonen in de weg.

Filosofen, kunstenaars en schrijvers hebben die bredere blik wel. Die zijn niet bezig met nut, maar met leefbaarheid en menselijkheid, en dat levert heel andere inzichten op. Aan hun opvattingen staaft Bakker het idee dat grond het ankerpunt is van onze verhalen, gebouwen en gewoonten. Van onze levens dus. Aan de hand van, bijvoorbeeld, de uitvinding van het prikkeldraad illustreert hij de impact van gerommel met grond en eigendom op de levens van mensen. Hij stelt daarbij grote vragen over de crisis in de wereld; moet ons voedsel dichter bij de stad verbouwd worden? Hoeveel grond heeft één mens eigenlijk nodig? Hoe kunnen we de bestaande ruimte nuttig en menselijk benutten? En waarom zijn stadsmensen met een volkstuin gelukkiger dan anderen?

 Autodidact roofvogelonderzoeker Rob Bijlsma doet onderzoek waarvoor ‘echte’ biologen geen tijd hebben. Die doen, vooral wegens geldgebrek, alleen maar kortdurend onderzoek. Bijlsma niet. Al meer dan veertig jaar bestudeert hij, eerst op de Veluwe en nu in Drenthe, de gedragingen en ontwikkeling van roofvogels. De wespendief is zijn favoriet. Een ‘heimelijk beest’ dat zich zelden laat zien. Mijn roofvogels gaat over zijn langlopende, intensieve onderzoek. En meer.

Bijlsma woont in een afgelegen boswachterswoning niet ver van het kleine Drentse dorp Wapse. Het is het meest afgelegen boswachtershuis van Nederland. Het dichtstbijzijnde dorp van enig formaat, Diever, is twintig minuten fietsen. Verder van de beschaving kan je bijna niet wonen in Nederland. Zijn onderzoeksgebied beslaat 45 vierkante kilometer Drentse natuur. In dat gebied bestudeert hij de ontwikkeling en het opgroeien van roofvogels. Hij klimt in bomen, bestudeert nesten, zit soms dagenlang op de grond. Hij kent de dieren en sommigen kennen hem ook. Zo wordt hij soms vroeg in de ochtend bij zijn huis opgewacht door een raaf, die van alle miljoenen mensen die jaarlijks door het natuurgebied passeren alleen Bijlsma herkent.

Op tienjarige leeftijd begon de auteur met het bestuderen van (roof-)vogels. Hij keek naar de dieren en legde hun gedrag vast in schriftjes; wanneer ze aanvlogen, wat ze aten, wat ze hun jongen voerden, alles. Ecoloog Luuk Tinbergen was van grote invloed. Hij bestudeerde het gedrag van sperwers die koolmezen opaten en promoveerde daarop. Bijlsma leerde middels zijn proefschrift dat er vragen beantwoord kunnen worden door veldwerk te doen en dacht ‘dat kan ik ook’. Inmiddels heeft de onderzoeker honderden publicaties op zijn naam staan en staat hij, ondanks het feit dat hij geen wetenschappelijke opleiding genoten heeft, te boek als een groot bioloog. Mijn roofvogels gaat over dat onderzoek, en over de bredere impact van onder ander een veranderende omgeving, milieuregels en leefgebieden.